De zeenaaktslak heeft haar naam niet mee;
Scholten, koningin van de light verse
Patty Scholten dicht light: toegankelijk, komisch, en beter dan Dichter des Vaderlands Driek van Wissen. Vooral haar dierportretten zijn altijd raak. Sinds haar debuut 'Het dagjesdier' (1995), dat net als haar derde bundel 'Een tuil zeeanemonen' (2000) werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs, geldt Patty Scholten als de light verse-koningin van onze poëzie. Zij is op dit moment de beste vertolker van het genre. Beter dan de regerende Dichter des Vaderlands Driek van Wissen, die ook het lichte genre beoefent, en veelzijdiger dan wijlen Kees Stip, die wel érg dreef op nonsensicale woordspeligheden.Scholten schrijft voornamelijk klassieke humoristische sonnetten, en vele daarvan gaan over dieren. Exotische dieren meestal (ibissen, nijlpaarden, het zeepaardje), die zij markant portretteert en die vaak fungeren als een spiegel van de menselijke komedie. Ook haar nieuwe, zesde bundel 'Looiedetten' is weer aangenaam toegankelijk, komisch, soms ernstig, en blinkt regelmatig uit in opzienbarende beeld-, taal- en klankpirouettes. De beelden zijn vrijwel altijd verrassend en raak: "Een zee-naaktslak (ze heeft haar naam niet mee) / is plots in Spaanse passie losgebroken. / Bloedrood en afgebiesd met witte stroken / pulseert ze rokkend, klokkend door de zee".Een ander gedicht portretteert duizenden flamingo's in een Keniaans kratermeer, dat ze nog eens allemaal weerspiegelt ook. Dit romantische dubbelpanorama verkilt wanneer één flamingo aan een jakhals ten prooi valt: "Hij mikt en springt en heeft seconden later / een waaier roze veren in zijn bek. // De rest kijkt stoïcijns naar dit gesnoei. / Een roze vleugel wappert slapjes doei. / Een laatste jodel echoot door de krater". Het 'snoeien' van het slachtoffer schijnt de andere flamingo's niet te raken. Toch houdt de treurig-komische regel 'Een roze vleugel wappert slapjes doei' dit snoeiharde detail mooi binnen de grenzen van het light verse.De eerste afdeling beschrijft een safari in Kenia. De kok Kenyatta heeft het op de eer van de dichteres voorzien, de dames van het gezelschap plassen in de wildernis tussen de assen van hun truck, en een baviaan keert de dichteres minachtend zijn rode achterwerk toe. Leuk, maar wat warrig allemaal. De dierportretten maken echter veel goed, zoals dat van de aasgieren: "Ze dansen elegant tussen de lijken / en er is altijd bal, het kan niet op. / De oude pestdokters met vogelkop, / zich wijdend aan hun riekende praktijken".De middenafdeling bevalt me beter. Meer pure diergedichten hier, over de kogelvis onder andere, waaraan zelfspot niet ontbreekt: "Hij is mijn alter ego in het nat. / Zijn vinnen minuscuul, zijn lijf te rond en / nog giftig ook". Een kerstvakantie in de Sinaï aan de Rode Zee levert in 'Snorkelen' mooie onderwateropnames op van vissen en koralen in de gelegenheidskleuren 'rood en groen van kerstboomkokerwormen'.'Egypte' (zie kader) lijkt wel een onderwaterkerstgedicht'. Het octaaf zet op kerstmorgen wat lusteloos in met zich vervelende kamelen. Aan het strand van de Rode Zee schrijft de dichteres 'wat poëzie'. Het klinkt wat hangerig, maar intussen is de gedachte aan de stal van Bethlehem, 'hier dichtbij', al wel door haar hoofd geflitst. In het sextet slaat de stemming om (volta!): onder water lijkt het decor van de kerststal bloedmooi klaar te liggen: een kribbe van koralen, drie 'koningsbaarzen' (de drie koningen) die kostbaarheden tonen en een (zee)ster die de weg wijst.Het wonderlijke is dat 'goud', 'smaragd' en 'filigraan' wel de krullerige bling bling van een opgetuigde kerstboom suggereren, maar dat in de onderwaterstal het essentiële ontbreekt: het kindje Jezus, de heilige familie! Maar de dichteres vindt het goed zo: zij heeft aan een verdere invulling van deze onderzeese stal geen behoefte. Zoals de natuur hier is, is zij haar mooi genoeg. Eigenlijk een soort antikerstgedicht dus, wat ook een credo is, en voor Scholtens doen bepaald niet light!In de slotafdeling staan ervaringen in een zorginstelling centraal, wat herfstige gedichten over ouderdom, verval en dood oplevert, die dankzij de gedempte humor net niet doorschieten naar fatalisme. Zij vormen het sluitstuk van een bundel die op zijn betere momenten het lichte genre alle eer aandoet. En dat is verheugend, want er schijnen nog steeds weinig ruimdenkende bavianen te bestaan die voor dat genre niets dan minachting voelen.
Egypte
Het is kerstmorgen in de Sinaï.
Een bedoeïen passeert met zijn kamelen,
die kijken of ze zich enorm vervelen.
Hij rijdt op een, er deinen er nog drie.
De stal is hier dichtbij in theorie.
Naast me de Rode Zee en golven spelen
landpikkertje: de oude rituelen
van mijn en dijn. Ik schrijf wat poëzie.
Ik weet wat in het glazen water wacht:
een onderzeese kribbe van koralen.
Drie koningsbaarzen tonen goud, smaragd.
Er wuiven zeewaaiers van filigraan.
In deze wereld kan ik nooit verdwalen:
een zeester wijst de goede richting aan.
Peter de Boer Trouw – 28 oktober 2006
Geen opmerkingen:
Een reactie posten