Acht stoere ruinen van zwartglanzend git
trekken gedwee de gulden bonbonnière,
die deint achter hun forse derrière.
Ze dansen bijna, vlokkend om hun bit.
Gelderse paarden, bles en benen wit.
Het ras is braaf, werkwillig (tot dusverre),
heeft niet van dat antiautoritaire
(een paard is immers anti autorit).
Ze oefenden op ’t strand de dag daarvoor, waar
ze rondstapten door rook, geschreeuw, muziek.
De paarden draafden verder, onverstoorbaar.
Een schoonmaker veegt mest die is gemorst
en krijgt applaus van toekijkend publiek
Hij buigt, werpt kushanden. Hij is de vorst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten