zondag, februari 07, 2010

Meneer Piet



In witte jas en steeds met een sigaar,
was hij de baas van wandelende takken,
hoedde het insectarium vol bakken
met vlinders, mieren, ’t nest van de hoornaar.

Ik mocht hem helpen en ik voerde daar
de vogelspin met vette kakkerlakken.
De zijderupsen wilden moerbeitakken,
de waterkevers biefstuk, raar maar waar.

Dan op mijn fiets naar Zeeburg, walstro zoeken
voor reuzenhanen, glanzend zwarte torren,
die dat verslonden als gevulde koeken.

Daarna gingen ze paren, heel tevreden.
Op school was ik bedrukt aan het verdorren,
ik leerde, leefde in dit tjirpend heden.






View My Stats

Geen opmerkingen: